Het is een zinnetje dat ik ouders bijna dagelijks hoor zeggen tegen hun kinderen als ze met grote ogen naar mijn rolstoel of zuurstof staren of als ze hun ouders luidop overstelpen met vragen als: “Mama, waarom moet dat meisje niet zelf stappen?” of “Papa, wat is dat buisje in die mevrouw haar neus?”. Vervolgens doen ouders dan zo hard hun best om de andere kant op te kijken dat het wel lijkt alsof ik iets gevaarlijks ben waar je best zo snel mogelijk bij vandaan moet geraken. Je kan je afvragen welke van de twee reacties nu het meest onbeleefd of meest ongepast is. Maar de belangrijkste vraag is: hoe willen wij dat mensen met ‘ons’ omgaan?
Over soorten mensen, ‘anders zijn’ en de rol van de maatschappij
Als persoon met een beperking willen we graag zoveel mogelijk opgaan in de menigte, normaal zijn, deelnemen aan de samenleving. Als we al willen opvallen, dan graag met een uitzonderlijke prestatie waar we trots op zijn, maar niet omwille van onze beperking. Het ligt in onze menselijke natuur om mensen – en ruimer: onze hele leefwereld – op te delen in hokjes en categorieën om de wereld bevattelijk te maken. We leren kinderen van jongs af aan dingen op te delen in categorieën zoals kleur, vorm, enzovoort.
Het is dus helemaal niet gek dat we dit ook met menselijke eigenschappen doen: mensen met een beperking of zonder, mensen met een donkere of lichtere huidskleur, kleine en grote mensen, jonge en oude, … Hoewel er natuurlijk binnen deze opdelingen nog vele individuele verschillen zijn en er zo ook geen twee mensen met een beperking dezelfde zijn. Het probleem schuilt echter niet in het feit dat we mensen opdelen in hokjes, maar wel in hoe we daar vervolgens mee omgaan: als we de ene categorie als meer waard gaan beschouwen dan de andere, dan zitten we met een probleem.
Niet-waard
Als we de oorsprong van het woord ‘invalide’ bekijken (Latijn: ‘in’ = niet, ‘valide’ = waarde) dan zien we al gauw dat we qua acceptatie en integratie al een hele weg hebben afgelegd in vergelijking met onze voorouders. Weinig mensen zullen de dag van vandaag bijvoorbeeld nog betwisten dat mensen met een beperking dezelfde rechten moeten hebben als mensen zonder beperking.
En toch vinden velen het nog steeds min of meer normaal of vanzelfsprekend dat zoveel openbare gebouwen ontoegankelijk zijn voor rolstoelen. Dat dit zo is voor historische gebouwen kan ik in de meeste gevallen perfect begrijpen (al zou het fijn zijn als daar bij grote restauratiewerken wel aan wordt gedacht), maar helaas worden de dag van vandaag nog steeds nieuwe gebouwen, stations, openbare vervoersmiddelen, enzovoort opgetrokken en ontwikkeld die niet toegankelijk zijn.
Dit is louter en alleen te wijten aan een gebrek aan sensibilisering voor de nood hieraan binnen de maatschappij. De laatste tijd gaan bijvoorbeeld meer en meer stemmen op om gehandicapten en langdurig zieken zoveel mogelijk terug aan het werk te krijgen. Ik ben hier absoluut voorstander voor, voor zover de haalbaarheid individueel bekeken wordt, maar als ik terugdenk aan de jobs die ik heb uitgevoerd: in geen enkel gebouw had ik met mijn rolstoel terecht gekund, laat staan het sanitair kunnen gebruiken. Als ik dus zou willen solliciteren, zou ik in eerste instantie moeten nagaan of mijn werkplek toegankelijk is, zelfs als ik zeker ben dat ik ondanks mijn handicap het werk perfect kan uitvoeren. Dit hoef ik trouwens te doen voor elke spreekwoordelijke stap ik buitenshuis wil zetten. Hier schort iets aan. Onze maatschappij is nog te onaangepast aan onze doelgroep.
Tips om om te gaan met iemand met een beperking
‘Wat heeft dit nog te maken met het kind dat staart uit de inleiding?’, hoor ik je denken. Wel, ik denk dat de organisatie van onze samenleving een van de grote vereisten is om ook de dagdagelijkse reacties van mensen ten opzichte van mensen met een beperking te normaliseren: pas als we echt als evenwaardig beschouwd worden op alle vlak en dit ook doordringt in infrastructuur, media, onderwijs, werk, … zal dit ook echt in het algemeen gedachtegoed van een samenleving doordringen.
Ik heb al erg vaak nagedacht over wat ik nu wel een gepaste manier vind om benaderd te worden. Ik vermoed dat iedereen daar min of meer een eigen idee over heeft. En toch zijn er voor mij persoonlijk een aantal do’s en don’ts:
NIET
- Ervan uitgaan dat iemand die een fysieke beperking heeft ook een mentale beperking heeft of omgekeerd.
- Zodanig proberen om niet te staren dat je een persoon volledig negeert.
- Helpen zonder vooraf te vragen of het nodig of wenselijk is.
WEL
- Als je jezelf betrapt op staren: glimlach en zeg goeiedag of spreek de persoon in kwestie aan, doe een babbeltje…
- Laat je kinderen hun vragen stellen (op een beleefde manier).
- Geef zelf uitleg aan je kinderen en schaam je daar niet over.
- Zeg dat je begrijpt dat iemand zoveel mogelijk zelf wil doen maar dat je bereid bent te helpen als ze erom vragen.
- Spreek de persoon zelf aan en niet iemand die mee is of de rolstoel duwt.
- Spreek op een normaal tempo, volume en niveau, wees niet over-positief en toon niet te veel medelijden, …
En omgekeerd
Zelf probeer ik het anderen ook wat gemakkelijker te maken door bijvoorbeeld te glimlachen (in 99% van de gevallen krijg je een glimlach terug), goeiedag te zeggen, spontaan een woordje uitleg te geven aan kinderen of een grapje te maken over dat slangetje in m’n neus of mijn rolstoel, …
Storen jullie je aan sommige reacties en hoe reageer je erop? Wat moet er volgens jullie maatschappelijk nog veranderen om een echt ’toegankelijke maatschappij’ te zijn? Vinden jullie dat de politiek hier voldoende op inspeelt? Ik vraag me af wat voor jullie do’s en don’ts zijn of welke reacties (positief, negatief, grappig) jullie vaak krijgen? Zijn jullie het eens of oneens met mijn lijstje of hoe zouden jullie het aanvullen?