Op een mooie late herfstdag trok ik erop uit met mijn kinderen voor een wandeling langsheen de Schelde. Op mijn linker bil zat mijn zoon van 6, op mijn rechter bil mijn dochter van 5. Zij hebben doorgaans elk hun favoriete bil, vraag me niet hoe dat komt. Beide billen zijn nochtans even levenloos.
Ergens halverwege het traject maanden ze me plots aan om halt te houden. Ze hadden iets gezien in de lucht, in de wolken meer bepaald. ‘Kijk papa, daar ligt een olifant op zijn rug! En daar een vuurspuwende draak die in zijn neus peutert! Heb je die vis met vier ogen gezien?’ Ik knikte en ging mee in hun enthousiasme, zonder dat ik doorhad over welke wolken ze het precies hadden. En zo zaten wij alle drie minutenlang samen naar de wolken te staren. Kinderlijke verbeelding werkt verlichtend in deze wrede corona-tijden.
‘Papa, hoe worden wolken eigenlijk gemaakt?’, vroeg de jongste plots. Ik stond met mijn mond vol tanden, maar een vader hoort natuurlijk alles te weten, dus googelde ik vlug en ongemerkt het antwoord. Iets met waterdamp en condensatie. Een teleurstellend antwoord zonder magie dat hen maar matig kon interesseren.
Opeens wierp de oudste mij voor de voeten: ‘papa, juffrouw Sonja zei me gisteren op school dat ik vaak met mijn hoofd in de wolken loop. Wat bedoelt ze daarmee?’ Ik glimlachte en dacht even na. ‘Dat is goed en minder goed nieuws’, legde ik uit. ‘Het minder goede nieuws is dat juffrouw Sonja waarschijnlijk bedoelt dat je soms niet goed oplet als ze iets uitlegt in de klas. Maar het goede nieuws is dat dat wellicht komt doordat je gelukkig in het leven staat’.
‘Zijn jullie gelukkig’?, kaatste ik de bal terug. ‘Ja’, zei de jongste resoluut. ‘Al ben ik soms ook ongelukkig’, voegde ze eraan toe. ‘Oei, waarom dan’, wilde ik weten. ‘Ik ben soms ongelukkig omdat je verlamd geworden bent, papa’. ‘Hoezo’, vroeg ik haar enigszins verontrust. ‘Omdat je mij niet meer in de lucht kan gooien’, antwoordde ze. Ik wou de neerslachtige richting waarin dit gesprek dreigde uit te monden vermijden en reageerde: ‘ik hoef jullie niet in de lucht te gooien, jullie lopen blijkbaar toch al met jullie hoofdjes in de wolken’. ‘Ik vind het wel leuk dat je in een rolstoel zit’, sprak de oudste haar verrassend tegen. ‘Als we met jou gaan wandelen, hoeven we nooit te stappen!’ We schoten alle drie in de lach.
‘Ben jij gelukkig, papa?’, vroeg de jongste even later onverwachts. Ik liet een pauze die net iets te lang aanhield voordat ik reageerde: ‘Ja hoor, al vind ik het wel jammer dat ik niet meer samen met jullie kan voetballen of tikkertje spelen’. De reactie van de oudste liet niet lang op zich wachten: ‘ach papa, er zijn ergere dingen in het leven’. Zijn relativering deed mij ergens deugd. ‘Welke dan’, wilde ik eerst nog vragen, maar ik bedacht me. Zijn aangeboden halfvol glas kon ik niet halfleeg laten staan.
De kinderen richtten hun blik vervolgens opnieuw naar de hemel. ‘Kijk, daar zit een kip op een fiets!’, riepen ze. Ik keek niet meer mee en liet het allemaal bezinken. Eens thuisgekomen stoven de kinderen van mijn schoot, richting de speelkamer, als wolkjes die opgaan in een zorgeloze blauwe lucht. Bij het binnengaan van de woning, keek ik nog een laatste keer naar boven. Ik meende nog net te zien hoe een kip schoorvoetend achter de horizon wegfietste, al knipogend.
Ivan