De inspiratie voor deze column dank ik aan een nieuwsuitzending van voor de jaarwisseling, waarin tijdens volle corona crisis beelden getoond werden van door kooplustigen overspoelde winkelstraten.
Een mens moet af en toe door gruwelijke, bij vlagen ondraaglijke perioden in zijn of haar leven. Van die momenten waarop je hoopte dat je nooit geboren was.
Het komt er dan op aan het hoofd koel te houden, de moed niet te verliezen en de wanhoop niet te laten zegevieren. Voor mij was zo’n moment geleden van net voor de corona uitbraak. Er stond toen een shopping namiddag op het programma. Dat was op dat moment hoogdringend. Zo kon ik tenminste afleiden uit subtiele (en minder subtiele) aanwijzingen uit mijn directe omgeving. Alleen mijn schoenen bleven in topconditie, een schaars lichtpuntje.
Na een goed uur dralen, winkel in, winkel uit, werd het me toch teveel. Te midden van de massahysterie die shoppen bij een groot deel van de mensen blijkbaar onvermijdelijk met zich mee moet brengen, baande ik me angstvallig en mentaal compleet gebroken een weg naar buiten. Ik moest dringend naar adem happen.
Eenmaal buiten en enigszins op mijn positieven gekomen, kwam er een man naast me zitten. Of beter gezegd rijden, want hij zat ook in een rolstoel. Dat schept een band. Alsof elke rolstoelgebruiker, klootzak of niet, op zich al sympathiek is. Ik schatte hem halverwege de 40. Hij vroeg me wat mijn verhaal was. Direct ter zake komen, zonder omwegen, daar hou ik wel van. Eén van de weinige voordelen die mijn toestand met zich meebrengt, is dat er geen maskers meer moeten opgetrokken worden. Gewoon jezelf zijn. Het werkt in zekere mate bevrijdend. What you see is what you get. Ook al stelt dit misschien niet veel (meer) voor.
‘Ik zit al 10 jaar in een rolstoel’, begon hij zijn verhaal, nadat ik het mijne bondig had toegelicht. Hij vertelde over een verkeersongeval, een kwestie van verkeerd moment, verkeerde plaats, dat in een fractie van een seconde zijn hele leven overhoop gooide. Hoe hij in enkele luttele maanden zijn gezondheid, echtgenote en werk verloor. Toch zag hij er allesbehalve neerslachtig uit. Ik polste naar zijn geheim. ‘Wel’, stak hij van wal, ‘ik geloof dat elke persoon tijdens zijn of haar leven de portie miserie krijgt die hij of zij’…’verdient?’, vulde ik iets te gretig aan. ‘Neen zeg, stel je voor’, reageerde de man verbouwereerd. ‘De portie miserie die hij of zij aankan’, corrigeerde hij me. ‘Eens je je deze denkwijze eigen hebt gemaakt, is er veel mogelijk’, opperde hij. Dat klonk als een enigszins geruststellende gedachte. Het aanvaarden van een zekere voorbestemdheid, ervan uitgaan dat alles wat ons overkomt ons onmogelijk had kunnen worden bespaard, brengt een innerlijke rust met zich mee. In mijn geval zou dat betekend hebben dat, wanneer mijn ziekte niet toegeslagen had in september 2017, ik wellicht kort nadien toch zou aangereden zijn door een oma op een hoverboard. En als ik hier ternauwernood aan zou ontsnapt zijn, had een stuk verdwaalde, neerdalende meteoriet mij ongetwijfeld geraakt in mijn nek. Ik wil maar zeggen, het gevaar schuilt in een klein hoekje.
Ik liet zijn boodschap nazinderen en had het gevoel dat ik nog uren verder wou praten met hem, toen ik vanuit de verte waarnam dat er zenuwachtig teken naar mij werd gedaan om de kort onderbroken martelgang onherroepelijk verder te zetten. We namen afscheid. Hij wenste me oprecht nog een aangename namiddag toe. Ik liet een glimlach zien die ik zelf niet geloofde, allesbehalve overtuigd dat ik ook deze portie miserie zou aankunnen.
Ivan.